Ruimte voor feministische kunst
Grensverleggende vrouwen in de kunst
Vermeer, Rembrandt of Van Gogh: namen van mannelijke kunstenaars die direct tot de verbeelding spreken. Maar hoe hebben vrouwen in Nederland een stempel gedrukt op kunst? Of de manier waarop we naar kunst kijken? De Maand van de Geschiedenis (oktober) staat in 2016 in het teken van Grenzen. Atria haakt aan met het thema ‘grensverleggende vrouwen in de kunst’. Met 4 blogs licht Atria elke week een grensverleggende pionier, beweging of archiefstuk uit. Deze week: het tijdschrift ‘Ruimte: voor vrouwen in de beeldende kunst en de architectuur’.
Lichaamskunst
Miriam Westen schrijft in 1986 in het 3e nummer van het tijdschrift Ruimte een prachtig artikel over lichamelijkheid en erotiek in de kunst van vrouwen. Over de ‘Urvagina’ van Renate Bertlemann (1977) en de performancekunst van Carolee Schneemann (1963). Westen schrijft hoe er een lichaamskunst ontstond van kunstenaressen die zichzelf tot object maakten: “Naaktheid werd niet gebruikt als ontbloting voor de mannelijke blik, maar als een weg tot zelfkennis.” Het redaktioneel van vierde nummer van 1992 meldt dat een expositie in 1979 veel ophef had veroorzaakt: “In die tentoonstelling was kunst te zien waarin vrouwen verhaalden over de negatieve kanten van hun bestaan. Moeders toonden hun frustratie over hun isolement, en hun gemis aan zelfrealisering, seksualiteit werd teruggebracht tot de vernederende en pijnlijke behandeling in de gynaecologische stoel.”
Onmogelijke combinatie?
In 1977 werd de Stichting Vrouwen in de Beeldende Kunst (SVBK) opgericht. Het doel van de stichting was de bijdrage van vrouwen in de kunst zichtbaar te maken en de emancipatie van vrouwelijke kunstenaars te bevorderen. Vier keer per jaar bracht de stichting een nieuwsbrief uit die zodanig uit de hand liep dat initiatiefnemers besloten tot de oprichting van een tijdschrift: ‘Ruimte: voor vrouwen in de beeldende kunst en de architectuur’ was van 1984 tot 1996 een blad voor vrouwen in de kunst. Rubrieken die al in de nieuwsbrief bekendheid hadden opgebouwd werden in het tijdschrift voortgezet. Zo was er de rubriek: ‘Vrouwen en kunst, een onmogelijke kombinatie?’ en ‘Vrouwen en de gebouwde omgeving’.
In de eerste uitgave van Ruimte (1984) lees ik over een tentoonstelling ‘Het persoonlijke = politiek’ die dan in het Arnhems Gemeentemeum loopt. Geerke Jansen Venneboer en Renate Syswerda schrijven over hoe het collectieve engagement in de kunst met de intrede van het ik-tijdperk in het persoonlijke is getrokken. ‘Liever een rus in mijn bed dan een kruisraket’ is een slogan op een ‘prentenbriefkaart’ die ze als voorbeeld aanhalen om aan te geven dat “maatschappelijke problemen tot individuele proporties worden herleid”. Portretten van kunstenaressen en analyses van abstracte kunstwerken worden afgewisseld met oproepen tot aktie of om gewoon gezellig samen te komen in de kunstenaressensoos.
Toonaangevend
In 1986 blijkt dat het werk van het SVBK vruchten heeft afgeworpen. “De documentatie van kunstenaressen groeit gestaag alle ladenkasten uit en wordt regelmatig geraadpleegd voor tentoonstellingen” meldt het redactioneel van Ruimte. Maar het is allerminst tijd om tevreden te zijn. “Het blijft nog steeds nodig om een stimuleringsbeleid te voeren voor vrouwen die zich op het pad van de beeldende kunst begeven.”
Eind jaren ’80 en begin jaren ’90 beginnen namen van bekende kunstenaressen voorbij te komen, als Marina Abramovic, Miriam Shapiro, Sophie Calle, Louise Bourgeois en Marlene Dumas. Ruimte weet eigen perspectief en thematiek goed te verbinden aan theoretische discussies of tendensen die in de kunstwereld spelen. Vanaf 1987 wordt er voor de kaft kleureninkt gebruikt. Het is duidelijk dat het uit de hand gelopen feministische initiatief is uitgegroeid tot een toonaangevend en serieus tijdschrift. Wel meldt de redactie in 1989 dat lezers minder afbeeldingen zullen aantreffen dan ze gewend zijn, “omdat we een beetje op het geld moeten letten.”
Beperkte invalshoek
Maar hoe houdbaar is het eigenlijk? Die exclusieve blik op vrouw en vrouwelijkheid? Jan Hoet, hoofdcurator van Documenta in 1992 vond dat ware kunst androgyn was en los stond van de platvloerse alledaagsheid van man of vrouw. “Ondanks de pies, poep en vaginalia waarnaar hij op jacht was”, meldt het redactioneel van Ruimte in het tweede nummer van dat jaar. Waarop vervolgens de scherpe sneer volgt dat “het dus zuiver toeval moet zijn dat deze vorm van synthese zich concentreert bij de mannelijke sekse.”
In 1996 verschijnt het laatste nummer van Ruimte. “Het enige tijdschrift dat aandacht besteedt aan gender-aspecten in relatie tot de (hedendaagse) beeldende kunst” houdt op te bestaan. Van het Mondriaan stimuleringsfonds had Ruimte na 1993 een ‘afbouwondersteuning’ ontvangen, waaruit al bleek dat het tijdschrift volgens de instelling niet levensvatbaar was. Het perspectief dat Ruimte hanteerde zou neerkomen op een ‘beperkte invalshoek’ die de discussie over actuele beeldende kunsten zou ‘versmallen’. Voor het idee dat die versmalling mogelijk ook neerkwam op verdieping en dat de kunst sowieso specifiek is en zich op een specifiek publiek richt was geen ruimte meer.