Vrouwen van de wederopbouw
“Nu daar stond ik met twee zware koffers midden in de puinhopen en wist niet welke kant ik uit moest”, begint de twintigjarige Jeltje Westink – roepnaam Jenny – in augustus 1945 een brief aan haar moeder. De Friese Jenny is enkele dagen eerder aangekomen in Arnhem, dat door de oorlog zo zwaar getroffen is dat het centrum onherkenbaar lijkt. Ze is een van de honderden vrouwen die onder de vlag van de Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers (UVV) helpt met de wederopbouw van Nederland.
Wederopbouw
Wie bij wederopbouw gelijk de geneugten van de verzorgingsstaat voor zich ziet en aan rijtjeshuizen met doorzonwoningen denkt, vergeet te gemakkelijk in welke chaos ons land na de Tweede Wereldoorlog verkeert. In de zomer van 1945 is de samenleving totaal ontwricht. Mensen pakken langzaam de draad weer op, maar er is veel geleden. Duizenden zijn ontheemd, huizen en wegen zijn kapot en levensmiddelen zijn nog steeds op de bon. De oorlog in Azië is nog altijd niet voorbij.
De Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers, die door middel van vrijwilligerswerk probeert de maatschappelijke betrokkenheid van vrouwen te verhogen, gaat na de bevrijding officieel van start. In de maanden die volgen, melden zich vrouwen uit alle hoeken van het land om te helpen bij zaken als het uitdelen van voedsel, het schoonmaken van huizen en het distribueren van meubels. Zo ook Jenny Westink uit Benedenknijpe (nu De Knipe). “Het is een heel werkje, (…) maar de mensen zijn erg dankbaar”, stelt ze in een van haar brieven uit deze periode.
“De omgeving is hier schitterend maar er is ondraaglijk veel kapot”
De oorlogsverschrikkingen zijn in Arnhem zeer tastbaar. “De binnenstad is zowat helemaal verwoest en uitgebrand. (…) We zijn bij de grote kerk geweest in het centrum van de stad, waar ook alleen nog maar een paar muren van staan en een halve toren. Je begrijpt eenvoudig niet hoe alles niet instort. En dan de grote Rijnbrug. Die is helemaal gebogen en in het water gestort.” Zelf woont Jenny in ‘De Piepert’, een grote villa aan de Huygenslaan, samen met andere Friese UVV-leden. “De omgeving is hier schitterend maar er is ondraaglijk veel kapot.”
Gewone vrouwen aan het werk
Al in 1938 was het Korps Vrouwelijke Vrijwilligers (KVV) opgericht, een initiatief van feminist Jane de Iongh. De organisatie streefde vrouwenemancipatie na door het trainen van vrouwen voor de verdediging van hun land tijdens een oorlog. In 1941 ging het KVV ondergronds. In het geheim werden toen door heel Nederland lokale afdelingen opgezet van een nieuwe organisatie: de Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers. Naast De Iongh waren hierbij niet de minsten betrokken: politica Marga Klompé werd vice-presidente en koningin Wilhelmina beschermvrouwe.
Jenny Westink en haar collega-vrijwilligers zijn ‘gewone’ vrouwen. Ze verlaten hun eigen thuis om zwaar getroffenen te kunnen helpen. Jenny laat onder anderen haar moeder achter in Friesland. Zij is tijdens de oorlog weduwe geworden en bestiert een winkel in levensmiddelen. Uit haar brieven blijkt dat Jenny zich grote zorgen maakt om haar moeder. Toch staat ze vierkant achter haar keuze om in Arnhem te zijn: “Ik ben erg blij dat ik hier naartoe ben gegaan, want ik heb hier veel geleerd op alle gebied”.
De werkzaamheden van Jenny en de andere UVV’ers lopen erg uiteen. De ene dag zit ze op kantoor bij het Rode Kruis formulieren in te vullen, de andere dag sprokkelt ze hout uit ingestorte woningen of helpt ze bij het verzorgen van kinderen in het ziekenhuis. Haar grootste bezigheid is echter het schoon en weer bewoonbaar maken van huizen. Met een of twee anderen van het UVV loopt Jenny daarvoor naar plekken door de hele stad – “dat verveelt hier niet want het is erg druk op de weg en er is hier veel te zien”.
“We beleven van alles”
Schijnbaar onbewogen schrijft Jenny Westink over “een balcon en een zolder (…), waar de bloedige vlekken nog lagen” en een kelder met “in een hoek iets, dat ontzettend veel van een hoofd had en we zijn er dan ook van overtuigd, dat het zo was”. Ondanks de ellende die ze ziet, blijft haar toon optimistisch. De meisjes krijgen goed te eten (“En wie niet genoeg heeft krijgt wel meer”) en hebben regelmatig vrijaf (“Ik heb het hier reusachtig naar den zin”). ’s Avonds en op de vrije dagen ziet Jenny vrienden, leest of schrijft ze of rust ze uit.
“Ze hangen hier van feestvieren aan elkaar”, concludeert Jenny ook al snel. Elke week zijn er een stuk of wat fuiven, en de UVV-hoofdafdeling Arnhem, die in park Sonsbeek zit, zorgt regelmatig voor vermaak met voordrachten, cabaret en muziek. Wanneer de presidente jarig is bijvoorbeeld, en de meisjes uit Jenny’s huis een Friese dans instuderen. Of wanneer het hoofd van de huishouding, “een Indisch meisje”, in het huwelijk treedt en dat viert met een groot diner. Als Japan capituleert, is het bijzonder groot feest. Ook schrijft Jenny: “Ik heb mijn hele leven nog nooit zo vaak in een auto gezeten als tegenwoordig”.
Jenny’s verloofde, schaatsenmaker Albert de Vries uit het Friese Goutum, zit ook als wederopbouwvrijwilliger in Gelderland. Hij repareert beschadigde huizen in de Betuwe. De geliefden schrijven heen en weer, en een enkele keer zien zij elkaar. “Ik heb in Bemmel bij kennissen van Albert geslapen en in het klooster gegeten. Dus U ziet, dat we van alles beleven.” Reizen is lastig, ook over het relatief kleine eind van Arnhem naar Bemmel. Jenny en Albert lopen dus een groot deel van de afstand. Ook Albert heeft het naar zijn zin met zijn medevrijwilligers: “Iedere avond hebben we lol”.
Aan het eind van de zomer van 1945 gaat Jenny weer terug naar Friesland om haar moeder te helpen in de winkel. In 1948 trouwt ze met Albert. Het paar krijgt twee kinderen. De UVV bestaat nog steeds, onder de meer genderneutrale naam Unie van Vrijwilligers.
Met dank aan Tietia Van der Meulen-de Vries en Jitske Fennema.
Sietske van der Veen (1992) is historicus en freelance journalist. Per 1 mei aanstaande gaat ze als promovendus bij het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis onderzoek doen naar de sociale mobiliteit van Joodse Nederlanders met een hoge(re) sociale status (1880-1940). Tot voor kort was ze werkzaam als inhoudelijk projectmedewerker voor de Maand van de Geschiedenis en het Canonnetwerk (Nederlands Openluchtmuseum). Jenny Westink en Albert de Vries waren goede vrienden van haar grootouders Rinke Fennema en Geeske Minderhout.