Onderzoek bevordering gendergelijkheid in de EU-lidstaten
EIGE, het Europese instituut voor gendergelijkheid, heeft een factsheet en rapport gepubliceerd over de infrastructuur voor de bevordering van gendergelijkheid in de EU-lidstaten. Dit rapport is gebaseerd op een onderzoek dat Atria, samen met OQ consulting en Karat Coalition (uit Polen), heeft uitgevoerd. Het rapport geeft inzicht in de vorderingen in de EU bij de implementatie van de afspraken uit het Beijing Platform for Action van de Verenigde Naties, uit 1995.
Enkele belangrijke uitkomsten
- Zestien lidstaten, waaronder Nederland, hebben enige voortgang geboekt in hun infrastructuur voor gendergelijkheid sinds 2005. De meeste voortgang is te zien in het afleggen van verantwoording aan het parlement, over het emancipatiebeleid.
- Acht lidstaten, waaronder Zweden, Spanje en Oostenrijk, hebben een heel sterke infrastructuur: een minister voor gendergelijkheid, een ambtelijke beleidseenheid voor gendergelijkheid op een hoog niveau binnen de ministeries en met een uitgebreid mandaat, een nationaal actieplan en regelmatige verantwoording aan het parlement.
- Er zijn grote verschillen tussen EU-lidstaten als het gaat om de omvang en de slagkracht van de beleidseenheid. Ze zijn vaak in de marge van de overheidsstructuur geplaatst en hebben gebrek aan personeel, training en middelen en politiek leiderschap. Nederland ligt onder het gemiddelde qua omvang van de beleidseenheid (de directie Emancipatie van het ministerie van OCW).
- Bijna alle EU-lidstaten hebben een onafhankelijke organisatie voor gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Steeds vaker zijn deze organisaties gericht op het tegengaan van discriminatie in het algemeen, dus bijvoorbeeld ook op basis van etniciteit of leeftijd. Het Nederlandse College voor de Rechten van de Mens is hier een goed voorbeeld van.
- In diverse landen is de onafhankelijke organisatie vooral gericht op het beschermen van gelijke rechten, en veel minder op het promoten van gelijke kansen.
- Vrouwenorganisaties worden in bijna alle lidstaten betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid, maar meestal op een ad-hoc basis, en minder vaak in een structurele vorm zoals de Emancipatieraad die in Nederland tot 2007 bestond. Het betrekken van de civil society bij beleid is vooral voor de Oost-Europese lidstaten nog in ontwikkeling. Er zijn dan ook grote verschillen tussen landen qua effecten van de input van vrouwenorganisaties.
Gendermainstreaming en genderspecifieke data
Een sterke infrastructuur is belangrijk, maar niet voldoende voor een effectief emancipatiebeleid. Daarom is ook gekeken naar de mate waarin er sprake is van gendermainstreaming – het toepassen van het genderperspectief in regulier beleid – en naar de beschikbaarheid en gebruik van genderspecifieke data als beleidsinformatie.
De belangrijkste uitkomsten:
- Alle lidstaten hebben zich formeel gecommiteerd aan gendermainstreaming en vaak hebben ze een cöordinatie structuur en contactpersonen op de verschillende ministeries.
- De impact van deze structuur op regulier beleid blijkt beperkt en de instrumenten voor gender mainstreaming, zoals gender impact assessments en gender budgeting, worden nog weinig gebruikt en leiden zelden tot aanpassing van het budgetten.
- Overheidspersoneel wordt in slechts vijf landen regelmatig bewust gemaakt van genderongelijkheid en getraind in het toepassen van een genderperspectief in beleid. In de meeste andere landen gebeurt dit op een ad-hoc basis.
- In 25 lidstaten zorgt de overheid ervoor dat statistiek- en onderzoeksbureaus genderstatistieken verzamelen en vaak ook dat deze beschikbaar gesteld worden via publicaties en/of websites. Maar bijna de helft van de lidstaten geeft zelf aan dat dit nog niet voldoende gebeurt.
Raad van de Europese Unie
De Raad van de Europese Unie heeft op basis van het onderzoek het belang van gender mainstreaming benadrukt en de lidstaten opgeroepen om meer te doen aan de ontwikkeling en toepassing van gendertraining en de toepassing van instrumenten als gender impact assessments en gender budgeting.