Hoe praktisch is een goede theorie? Kitchen Table Seminar Baukje Prins

verslag Hoe praktisch is een goede theorie? Kitchen Table Seminar Baukje Prins

Hoe praktisch is een goede theorie? Als een filosoof die vraag opwerpt, is het vaak geen kwestie van ‘de vraag stellen is hem beantwoorden’. Zo ook bij Baukje Prins, sinds 2009 lector Burgerschap en Diversiteit aan de Haagse Hogeschool. Sinds zij in de jaren ‘80 filosofie studeerde aan de Universiteit van Groningen, loopt de vraag naar de bruikbaarheid van een goede theorie als een rode draad door haar wetenschappelijke carrière.

Kritische theorieën

Tijdens haar studie sociale filosofie en ethiek kwam zij via haar leermeester Lolle Nauta in aanraking met de kritische theorie, waarin maatschappelijk engagement een belangrijke rol speelt. Prins dompelde zich onder in de primaire teksten van onder andere de Duitse filosoof en socioloog Habermas en de Franse denker Foucault en leerde hun theorieën in de context van de hedendaagse problematiek plaatsen.
Deze periode was tegelijkertijd de bloeiperiode van Vrouwenstudies. Prins sloot zich aan bij de werkgroep Vrouwenstudies Filosofie, waar studenten elkaar uitdaagden rond actuele maatschappelijke thema’s. Docente Annemarie Mol was haar inspiratiebron “vanwege haar constructivistische, originele benadering van filosofie.”
Grote indruk maakte de Zomeruniversiteit van 1987, waar heftige discussies plaatsvonden tussen zwarte en witte vrouwen over racisme in de vrouwenbeweging. Want wat betekent het om niet racistisch te zijn? Als je wit was, moest je wantrouwend zijn over je geprivilegieerde positie, maar kon je het eigenlijk ooit goed doen?

Your own voice

Prins publiceerde haar eerste artikelen tijdens haar studietijd, in het feministisch tijdschrift LOVER. Hier werd niet alleen de kiem gelegd voor haar schrijverschap –mede dankzij de uitgebreide feedback van de redactie- maar ook groeide langzaam het besef dat het van belang is om goede theorieën ook helder te communiceren.
Bij het schrijven van haar masterscriptie over feministische kritiek en ethiek liep Prins vast. Na een intensieve intellectuele peptalk van Rosi Braidotti die haar liet duizelen, wist de ze volgende ochtend hoe ze verder moest. Primaire boodschap van Braidotti: ‘You have to find your own voice’. Tot die tijd was Prins vooral bezig met de politieke relevantie van een theorie, en niet zozeer met de praktische bruikbaarheid. Steeds duidelijker werd dat zij geen ‘filosoof voor filosofen’ wilde worden. “Ik wilde het over maatschappelijk relevante problemen hebben, en wat je daar als filosoof over kon zeggen”.

Welke kennis is waar

Van 1991 tot 1997 deed Prins promotieonderzoek bij Rosi Braidotti. Haar intellectuele rolmodel was Donna Harraway, vooral vanwege haar ‘Cyborg Manifesto’. Harraway zette hiermee de theoretische kwestie van ‘gesitueerde kennis’ (situated knowlegde) op de agenda. Aan de ene kant moeten er toch visies op de werkelijkheid te vinden zijn die meer waar zijn dan andere: zo krijg je met een kritisch feministisch perspectief meer van de werkelijkheid in beeld dan met het ‘gangbare’ perspectief. Aan de andere kant is de manier waarop je de werkelijkheid beschouwt altijd onlosmakelijk verboden met je eigen positie in de maatschappij, en dus relatief.
In deze periode diende zich een mooie gelegenheid aan om ook empirisch aan de slag te gaan: met het Nederlandse minderhedenvertoog. Bolkesteins Luzernlezing was net geplaatst en het minderhedendebat laaide op in Nederland. Naast de collega’s van Vrouwenstudies Utrecht was de redactie Krisis, tijdschrift voor actuele filosofie, een inspiratiebron met zijn jonge en politiek ge-engageerde redacteuren.
In 1994 studeerde Prins vier maanden aan de University of California in Santa Cruz, en kwam daar in aanraking met een Amerikaanse vorm van engagement. De Amerikaanse filosofe, schrijfster en politiek activiste Angela Davis trok er volle zalen met haar passievolle betogen over onder andere racisme. Andere inspiratiebron was Judith Butler van de Universiteit van Berkeley, wiens boek ‘Bodies that matter’ net uit was.

Voorbij de onschuld

Voor haar analyse van het Nederlandse minderhedenbetoog verbond zij de filosofische expertise van onder andere Latour en Foucault met de feministische kennistheorie van Haraway. In 1997 publiceerde zij ‘The standpoint in question. Situated knowledges and the Dutch minorities discourse.’ Zij maakte hierin onder andere een analyse van de gesitueerdheid van het minderhedenvertoog, bijvoorbeeld rond de discussie over ‘alledaags wit racisme’ (naar aanleiding van de publicatie van Philomena Essed). Haar conclusie: het minderhedendebat wordt gedomineerd door paradoxale boodschappen. Als alternatief pleitte Prins voor het genre van de heterogeniteit, dus voor verhalen die voorbij gaan aan realisme en politiek correct standpuntdenken. Verhalen vol dubbelzinnigheden, tegenstrijdigheden en hybride identiteiten. En het besef dat je als auteur of deelnemer aan het debat altijd maar een klein stukje van het verhaal vertelt.
Onder de titel ‘Voorbij de onschuld. Het debat over de multiculturele samenleving’ verscheen in 2000 een toegankelijkere en Nederlandstalige versie voor een breder publiek.

Niets is heilig

Tussen 2001 en 2009 hield Prins zich zowel bezig met academische filosofie als met het publiek debat. Vooral dit publieke debat daagde haar uit. Naar aanleiding van Voorbij de onschuld stelde het publieke debat immers andere vragen: wat hebben we eraan?
Na de aanslagen op de Twin Towers op 11 september 2001 ontstond op veel plekken een smet op het multiculturele denken. Aan het einde van dat jaar maakte Prins kennis met de toen nog onbekende Ayaan Hirsi Ali, naar aanleiding van een heruitgave van het filosofisch woordenboek ‘Voltaire’. Prins mocht een nieuw lemma toevoegen, en koos voor ‘heilig’. Haar betoog: “Stel je voor dat je een Marokkaanse moslim bent en je emigreert naar Nederland, leert er de taal en probeert erachter te komen wat ‘heilig’ is. Je ontdekt dan dat er in Nederland niets heilig is.” In debatcentrum De Balie hield Prins vervolgens – samen met een aantal anderen – een lezing over multiculturalisme. Hirsi Ali interrumpeerde haar en gaf aan haar relativistische standpunt schandalig te vinden, want ‘moslims hebben een Voltaire nodig’ (op verzoek van Trouw werkte Hirsi Ali haar betoog later uit in het artikel ‘Laat ons niet in de steek. Gun ons een Voltaire’). Voor de herdruk van Voorbij de onschuld ging Prins vervolgens in gesprek met Hirsi Ali.
Terugkijkend geeft Prins aan dat ze tot 2000 vooral bezig was met de betekenis en waarde van gesitueerde kennis. Na 2000 veranderde dit in de vraag hoe om te gaan met wat voor onszelf en de ander heilig is.

Meelevend wantrouwen

Bij de herziene versie van Voorbij de onschuld in 2004 was het uitgangspunt van Prins nog dat je mensen die (autonome) antiliberale standpunten hebben onvoorwaardelijk moet respecteren. In haar artikel ‘Meelevend wantrouwen’ uit 2006 kwam zij hierop terug: ook als mensen op autonome gronden gekozen hebben voor een antiliberaal standpunt, geldt nog het ‘schadebeginsel’ van onder andere de filosoof en econoom John Stewart Mill. Prins ging daarbij nog een stapje verder door te stellen dat ook als mensen zichzelf schade berokkenen, je moet ingrijpen. Ook als die schade niet (alleen) fysiek is, maar mentaal. Dus het internaliseren van schadelijke zelfbeelden valt hier ook onder. Toegepast op het dragen van hoofddoeken komt dat neer op acceptatie als iemand er autonoom voor kiest een hoofddoek te dragen omdat zij staat voor de waarden die dit representeert. Als zij de hoofddoek echter draagt omdat zij zonder de hoofddoek ‘een mannenverleidster’ zou zijn, dan is er volgens Prins sprake van ‘schade’. Prins is zich ervan bewust dat ‘glad ijs’ op de loer ligt: begeef je je hiermee niet op de weg van het paternalisme?

Leven en laten leven

Sinds 2009 werkt Prins als lector Burgerschap en diversiteit aan de Haagse Hogeschool, waar zij haar studenten vooral stimuleert om praktijkgericht onderzoek te doen. Deze carrièreswitch werd onder andere ingegeven door de vraag naar het effect van wetenschappelijk werk. De praktische bruikbaarheid van een goede theorie hangt immers ook af van de hoeveelheid mensen die ernaar willen luisteren. Prins: “Als je impact wil hebben, waar moet je dan zijn en wat moet je doen?” De universiteit bood Prins daar veel minder ruimte voor, dus zij koos voor de praktische kant. Bij de Haagse Hogeschool doet zij etnografisch onderzoek naar alledaagse omgangsvormen in de ‘superdiverse’ samenleving. Haar antwoord op de grote nadruk op integratie in het publieke debat rond de multiculturele samenleving gaf zij met haar entreerede ‘Vreemdelingenverkeer. Samen leven en laten leven.’ En in de epiloog van het boek ‘Superdivers!’ gaat zij in op de zin en onzin van cultuur. In het Nederlandse debat over de multiculturele samenleving wordt steeds gehamerd op het aanleren van de Nederlandse cultuur. Zo heeft minister Lodewijk Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het over het ‘verinnerlijken van de Nederlandse normen en waarden’.
In het onderwijs op de Haagse Hogeschool wordt veel aandacht besteed aan het omgaan met diversiteit. Ook hierbij is er veel focus op cultuur, via bijvoorbeeld de modellen van Geert Hofstede of nog simpelere dichotome indelingen (‘mannelijk’ versus ‘vrouwelijk’ of ‘ik’ versus ‘wij’). Prins wil juist recht doen aan het belang van cultuur, en aan het feit dat cultuur overal is en vormend, en tegelijkertijd benadrukken dat je cultuur niet als oorzaak moet zien van allerlei praktijken, opvattingen en manieren van zijn. Wel pleit Prins voor het blijven bediscussiëren van allerlei praktijken: voor wie is het goed, voor wie levert het wat op en welke waarde vertegenwoordigt deze praktijk?

Gemengde gevoelens

Tegelijkertijd was Prins tussen 2000 en 2014 bezig met een ander project. In de jaren ’60 zat zij in Friesland op een gemengde basisschool. De helft van de kinderen was er van Molukse afkomst. Zij was benieuwd hoe het al haar klasgenoten vergaan was, en heeft hen geïnterviewd. Het boek ‘Gemengde gevoelens. Levensverhalen van Molukse en Nederlandse klasgenoten’ verschijnt binnenkort bij uitgeverij Van Gennip.

Toegankelijke argumenten

In het gesprek met de deelnemers aan het seminar komt de vraag naar voren hoe het principe van meelevend wantrouwen zich verhoudt tot gelijkwaardigheid in het debat. Prins komt met het voorbeeld van een goede vriendschap, waarbij een van de vrienden kiest voor een ‘fout’ vriendje. In Prins’ ogen kan gelijkwaardigheid dan juíst betekenen dat je je vriendin aanspreekt op gedrag dat -in jouw ogen- voor haar niet goed is. Dit kun je ook doortrekken naar beleid: er zijn ‘harde, paternalistische’ beleidsmaatregelen die gedrag verbieden, maar er zijn ook subtielere maatregelen die mensen kunnen stimuleren tot het veranderen van hun gedrag in de gewenste richting.
Een deelnemer bekritiseert dit voorbeeld omdat er bij vriendschap geen sprake is ongelijke definitiemacht (wie heeft de macht om te bepalen welke betekenis ergens aan wordt gegeven?). In hoeverre is er in het publieke debat gelijkwaardigheid ten opzichte van de personen die onderwerp zijn van ons meelevend wantrouwen? Is hierbij de definitiemacht niet per definitie ongelijk? Dit blijkt een lastige kwestie en Prins pleit tot slot voor toegankelijke argumenten in het debat, zonder beroep op autoriteit of vanuit machtsongelijkheid.

Een kant-en-klaar antwoord op de vraag naar de bruikbaarheid van een goede theorie heeft Baukje Prins tijdens deze inspirerende Kitchen Table Seminar uiteraard niet gegeven. Na afloop vraag ik me af of de praktijk te weerbarstig is voor een goede theorie, of dat goede theorieën simpelweg te complex zijn voor de praktijk.

Agnes Jansen is mediapsycholoog. Zij werkte als PR- en communicatiemedewerker bij Atria.

In de serie Kitchen Table Seminars van Atria gaven wetenschappers op het gebied van vrouwen- en genderstudies een kijkje in hun wetenschappelijke keuken. Zij deelden in een kleine, informele setting hun kennis, persoonlijke motivatie en dilemma’s en wetenschappelijke inspiratiebronnen met ons.

Delen:

Gerelateerde artikelen